- toon
- {{toon}}{{/term}}1 [algemeen]ton 〈m.〉2 [manier waarop men zich gedraagt] ambiance 〈v.〉3 [geluid van een stem, instrument] timbre 〈m.〉♦voorbeelden:1 een andere toon aanslaan • changer de tonop barse toon • d'un ton secop gedempte toon • à mi-voixde goede toon te pakken hebben • être dans le toneen halve toon • un demi-tonheldere toon • son clairhoge toon • son aiguiets op hoge toon eisen • revendiquer qc. d'un ton arrogantde juiste toon aanslaan • être dans le tonlage toon • son gravevolle toon • son nourride toon aangeven • 〈in alle betekenissen〉 donner le tonsla niet zo'n hoge toon aan! • ne le prenez pas sur ce ton!op de tonen van • aux sons deuit de toon vallen • détonner2 er heerste een ongedwongen toon • l'ambiance était détendue3 die cello heeft een mooie toon • ce violoncelle a un très beau timbre¶ iets ten toon spreiden • étaler qc.waren ten toon stellen • exposer des marchandises
Deens-Russisch woordenboek. 2015.